Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts tonen met het label bleke franjehoed. Alle posts tonen
Posts tonen met het label bleke franjehoed. Alle posts tonen

maandag 8 november 2021

Herfst 2021.......Paddenstoelentijd deel 2: Van alles wat

Sinds 2013 wordt er elk jaar een bijzondere paddenstoel uitgeroepen tot soort van het jaar. Dat waren achtereenvolgens de Hanekam (2013), Papegaaizwammetje (2014), Eekhoorntjesbrood (2015), Pruikzwam (2016), Biefstukzwam (2017), Groene glibberzwam (2018) en Heideknotszwam (2019 en 2020). 
Als je die soorten aanklikt lees je er meer over.


Dit jaar is de ORANJE OESTERZWAM (Phyllotopsis nidulans) de paddenstoel van het jaar. Ook wel Schijnoesterzwam genoemd. Hij kan net als de Oesterzwam de winter goed overleven., maar in tegenstelling tot de echte  is deze niet eetbaar. Vandaar ook de naam Schijnoesterzwam. 
De eerste waarneming van deze soort in ons land  was pas in 2007. Dat was op een gekapte beuk op landgoed Oud-Amelisweerd (gemeente Bunnik). In 2017 vond ik deze zwam op een berk aan de Houtsberg in Nederweert-Eind. Op dat moment waren er toen volgens de Verspreidingsatlas nog maar 4 plaatsen in Limburg waar ze waargenomen waren. Dat ik ze aantrof was dus best een hele bijzonder vondst. Inmiddels is ze doorgedrongen in vrijwel elke provincie en dan met name op de zandgronden en in de duinen.

Vorig jaar vond ik ze weer op de Houtsberg en ook in de Tungelerwallen vond ik er een paar. Dit jaar gebeurde dat in de Herbertusbossen (Heeze). Van de Tungelerwallen en aan de Houtsberg weet ik het nog niet, omdat ik daar nog niet ben geweest. Ik ga over deze zwam nu niet meer over vertellen, omdat ik daar in de post “Herfst 2017…….Deel 10” uitgebreid over heb geschreven. Dat kun je HIER nalezen.

In 2018 is, zoals je net hebt kunnen lezen, de GROENE GLIBBERZWAM (Leotia lubrica) uitgeroepen tot Paddenstoel van het jaar. De soort is giftig. Ze wordt beschouwd als een zogenaamde indicatorsoort; ze wordt namelijk vaak gevonden op plaatsen waar andere zeldzame paddenstoelen voorkomen.  
Dit was dus ook weer een bijzondere vondst. Het was ook voor het eerst dat ik ze zag.
Veel paddenstoelen, waaronder ook deze Groene glibberzwam, profiteren momenteel van de vochtige en vrij koele herfst. De paddenstoel kan een hoogte van ca. 9 cm en een diameter van 4 cm bereiken maar blijft dikwijls kleiner.Je vindt ze vooral op mossige plaatsen onder oude beuken en eiken aan slootkanten, greppels en randen van zandpaadjes. Opvallend om te zien dat enkele exemplaren met elkaar vergroeid zijn.
Door het gelatineuze, glibberige vruchtlichaam, de vorm en de kleur is de soort heel duidelijk herkenbaar. De genusnaam Leotia is afgeleid van het Griekse woord leios, en betekent "de gladde" of "de kale". De soortnaam lubrica betekent "glibberig" of "geleiachtig". Deze gesteelde, vrij kleine zakjeszwam (ascomyceet), draagt inderdaad zijn naam niet voor niets, want als je er per ongeluk op zou stappen, blijft er één snotterige glibberige massa over. Hoewel ik op Waarneming.nl. inderdaad groene exemplaren zag, zijn ze (net zoals bij mij het geval was) toch vooral geel, bruingeel of groengeel van kleur. Hoewel sommigen beweren dat de grasgroene of groenzwarte exemplaren zijn geïnfecteerd door schimmels en groen verkleuren bij beschadiging, heeft het waarschijnlijk met ouderdom te maken: "hoe ouder hoe groener" en niet zoals bij ons mensen "hoe groener hoe jonger"……..

De Groene glibberzwam heeft sterk te lijden gehad van verzuring en vermesting. In 1989 stond ze dan ook als 'Bedreigd' op de toenmalige Rode lijst. Hoewel ik deze paddenstoel pas nu voor het eerst zag bij de vloeiweides van de Lozerheide, heeft die zich gelukkig vanaf het eind van de jaren negentig goed weten te herstellen. Blijkbaar als gevolg van een verminderde milieubelasting en deze soort is nu  ook van de Rode Lijst (2008) afgevoerd. De vondst op de Lozerheide is dus een goed teken voor die omgeving.


Dit is een ouder exemplaar van de POEDERZWAMGAST (Asterophora lycoperdoides). Een klein parasitair zwammetje (Ø 5-20 mm ) dat je in loofbossen en lanen op voedsel- en humusarme bodem kunt aantreffen op rottende vruchtlichamen van vooral Russula’s. Ook op melkzwammen kun je ze aantreffen. De lamellen zijn relatief dik en slecht ontwikkeld; soms ontbreken ze volledig. Dat is ook niet per se nodig, want de  sporen zitten niet onder, maar óp de bolvormige hoed. De steel kan tot 10 mm lang zijn.

De foto’s die ik van dit zwammetje in “paddenstoelentijd 2017 deel 1” liet zien, waren niet echt duidelijk. Mijn aandacht ging toen vooral uit naar de Grofplaatrussula waar ze op stonden, maar ik vertel er in die post wel een en ander over.  Dit zijn al oudere exemplaren. Bij jonge zwammetjes is het poeder namelijk nog wit. Op de achtergrond zie je er nog een staan. Bij het ouder worden kleuren de sporen bruin en verstuiven dan. 

Je moet er echt naar op zoek gaan, anders zul je deze ongeveer 1 tot 1,5 cm grote BEPOEDERDE RUPSENDODER (Isaria farinosa) niet vinden. Ook dit is een parasitair zwammetje, dat je niet moet verwarren met de Grote- en Kleine rupsendoder. Dat zijn namelijk graafwespen die rupsen als prooi hebben. Wat je hier echter ziet is een wit paddenstoeltje. Het bijzondere aan deze soort is, dat ze op de poppen van rupsen groeien. Om dat te zien, heb ik er een paar moeten uitgraven. Omdat ze zich koraalvormig vertakken, doen ze een beetje denken aan een kleine Geweizwam.
Dit is een andere vergelijkbare rupsendoder, die ik al uitgebreid beschreven heb in een andere post: de Rupsendoder (Cordyceps militaris). Deze is oranje van kleur is. Het zijn allebei vrij algemene soorten, maar toch vind je de Bepoederde rupsendoder minder vaak dan de oranje, omdat die nog een heel stuk kleiner en onopvallender is dan zijn soortgenoot.

Je vindt de bepoederde soort voornamelijk op zandgronden in bossen en parken tussen bladeren en mos in de bodem ingegraven. Het zwammetje schijnt een zekere voorkeur te hebben voor poppen van de eikenspanner, dus de kans om hem aan te treffen, is het grootst onder eiken.
Je vraagt je misschien af hoe zoiets nou kan gebeuren. Rupsen kunnen besmet raken met sporen van de Bepoederde rupsendoder, door bladeren of grassprietjes te eten waar die sporen zich op bevinden. Op het moment dat de rups zich in de bodem heeft ingegraven en zich heeft ingekapseld, gaan de sporen van de paddenstoel zich door de hele pop ontwikkelen, waardoor deze na verloop van tijd dood gaat. 
Als de pop bijna is “opgegeten” ontstaat er een knots- of staafvormig wit vruchtlichaam. De sporen (conidiën genoemd) die zich op het bovenste deel van het vruchtlichaam vormen, doen wat denken aan wit poeder, waar het zijn naam aan te danken heeft.


De BLEKE FRANJEHOED (Psathyrella candolleana) is een algemene paddenstoel die leeft van de afbraak van vermolmd, half vergaan hout. Men vindt hem in groepen bij bomen, op boomstronken of afgevallen takken en in vochtig grasland. De vruchtlichamen lijken soms in groepen gewoon op de bodem te groeien, maar ondergronds zijn er dan altijd houtresten aanwezig. De hoed heeft een doorsnede van 2,5-5 cm, is klokvormig (jong) tot vlak gespreid (oud). 
De hoedkleur is variabel en afhankelijk van de vochtigheid van het weer: in jonge en vochtige toestand licht crème- of okerkleurig, om bij het ouder worden of uitdrogen witachtig te verbleken Bij jonge exemplaren zitten aan de rand rafels van het velum. Daar dankt de soort zijn naam aan. 
De steel is wit, hol en breekbaar. De kleur van de lamellen is witachtig tot grijslila en wordt ten slotte bruinzwart. Het schijnt dat de oude vruchtlichamen fungeren als voedselbron voor vooral fruitvliegjes.


De SPOELVOETCOLLYBIA (Gymnopus fusipes) komt in Nederland en Vlaanderen vrij algemeen voor. Hij vormt gewoonlijk bundels op de wortels aan de voet van levende bomen, vooral eiken en beuken, maar soms ook bij andere loofbomen. De hoed heeft een doorsnede van 3-7 cm. Bij jonge paddenstoelen is de hoed gewelfd, maar bij het ouder worden wordt deze breed klokvormig met een centrale bult. De kleur is donker roodbruin. Bij het drogen verandert de kleur tot roze-geelbruin. De zwam verschijnt in zomer tot vroege herfst.
De steel is 8-10 cm hoog en 1-1,5 cm dik. Het is een taaie elastische steel, die dezelfde kleur heeft als de hoed. Naar onderen toe verbreedt de steel zich, maar helemaal onderaan wordt deze weer smaller, donkerder gekleurd en spoelvormig met een gegroefd oppervlak. Steel 6-12 x 1-2 cm, glad, gevoord-gedraaid, diep spoelvormig wortelend, elastisch, taai, wittig tot donker roodbruin. Vlees wittig, taai. Geur geen. De lamellen zijn breed en staan ver uit elkaar Ze zijn witachtig met een roodbruine waas en vaak met roestrode vlekjes. De sporen zijn wit.


Op een door en door vermolmde en natte beukenstam trof ik deze mooie ZILVEREN SCHIJNPLUIMPJES (Stemonitopsis typhina) in grote getale aan. Een soort die hoort bij de groep Myxomyceten. Ze zijn matig algemeen, maar vanwege de geringe grootte worden dit soort zwammetjes snel over het hoofd gezien. De vruchtlichaampjes zijn namelijk slechts 2 à 3 mm groot.
Ze zijn cilindrisch met een ronde top, eerst melkachtig wit maar in korte tijd verkleurend naar donkergrijs of bijna zwart. De steeltjes zijn donker met een gelei-achtig laagje en krijgen met het ouder worden een zilvergrijze matte kleur.
Netpluimpjes beginnen normaal gesproken als een klompje met talrijke stelen. De vruchtlichamen maken zich hieruit los doordat een deel van het slijm zich rond de steeltjes wikkelt, maar in tegenstelling met netpluimpjes beginnen de Schijnpluimpjes als individuele vruchtlichamen. Vandaar de naam schijn…..


In de post van 9 oktober 2017 heb ik al het nodige uitgelegd over de meest voorkomende soorten aardsterren in ons land. Dat zul je dus daar moeten lezen als je er wat meer over wil weten. De meeste aardsterren zijn (zeer) zeldzaam.

Dat geldt niet voor deze GEKRAAGDE AARDSTER (Geastrum triplex) die ik onlangs aantrof in een heksenkring van liefst 19 exemplaren. Ik vind het de moeite waard om ze jullie te laten zien, omdat ik ze daar in meerdere stadia aantrof, namelijk van jong tot oud. 

vrijdag 1 december 2017

Herfst 2017.......Paddenstoelentijd deel 8

Ik merk dat het me steeds beter af gaat wat betreft het herkennen van paddenstoelen. Toch zijn er geslachten waar ik grote moeite mee blijf houden, omdat er zoveel verschillende soorten van zijn.
Denk bijvoorbeeld aan de Russula's. Er zijn meer dan honderd soorten, die algemeen voorkomen in Nederland en Vlaanderen. Ook van Mycena's en Franjehoeden zijn er in Nederland meer dan 100 soorten elk, dus probeer maar eens te ontdekken welke het zijn??????

Helmmycena (links) en Langsteelfranjehoed (rechts)
Aan vooral de hoed, het postuur en de lange dunne steel kun je bijvoorbeeld afleiden, dat de paddenstoel waarschijnlijk bij de Mycenafamilie hoort, maar toch ligt hier verwisseling op de loer. Zoals bijvoorbeeld met de franjehoedjes. Franjehoedjes hebben ook een lange dunne steel, zijn ook klein, dunvlezig en fragiel en bezitten ook zelden een ringetje. Dat is hier op deze foto te zien. Links zien we namelijk de Helmmycena, maar het bruine bundeltje rechts is de Langsteelfranjehoed. Donkere tot roodbruine, bruine, grijze en bleke kleuren met overgangen voeren dan wel de boventoon, maar de meeste soorten verbleken vaak sterk onder droge omstandigheden en zien er dan weer anders uit dan bij vochtig weer.

Er is meestal dus meer nodig dan alleen het uiterlijk om een geslacht te herkennen ...

Blogarchief