Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


woensdag 1 mei 2024

2024.......Paddenstoelentijd deel 1: Vossenkeutelpenseelschimmel

Ik deed enige tijd geleden een interessante vondst bij de Banen in Nederweert-Eind: heel kleine blauwe zwammetjes op de uitwerpselen van een onbekend dier. Ik dacht dat ik te maken had met een myxomyceet en  kwam na wat speurwerk  uit bij Kristalkopjes, Er zijn meerdere soorten Kristalkopjes en je moet dus eigenlijk de sporen bekijken door een microscoop.  Ik heb niet het materiaal daarvoor en zou ook niet weten hoe dat te doen. Het is specialistenwerk zoals ik zei, dus ik had de nodige twijfels.

Net als paddenstoelen zijn slijmzwammen vaak kleurrijk. Ze worden dan het meest door mensen opgemerkt, maar zijn vaak nog niet te determineren. Pas in de eindfase worden (bewegingsloze) vruchtlichaampjes gevormd. De kleur van het vruchtlichaam is meestal anders dan die van het eerdere plasmodium, maar valt daardoor niet minder op. Het is dan ook schitterend als je ze, ondanks hun kleine formaat, vindt.

Myxomyceten zijn schitterend om te zien, maar oh zo moeilijk om ze te determineren en een naam te geven. In Nederland komen namelijk zo'n 300 soorten slijmzwammen voor. Het loepje laat alleen de uiterlijke kenmerken zien en dat is voor het volledig op naam brengen onvoldoende. Voor determinatie is meestal microscopisch onderzoek noodzakelijk. Te moeilijk voor mij, dus voor mij zit er meestal niks anders op dan ze de naam slijmzwam spec. te geven. Een onbekende soort dus…………

Ik heb de foto’s geplaatst op het internet  en hoopte op reacties. Het heeft even geduurd, maar ik kreeg onlangs een reactie op deze schimmelsoort, waarvan ik dus dacht dat het een Kristalkopje was. NIET DUS !!!
Ik kreeg namelijk te horen dat het geen myxomyceet was, maar een Penseelschimmel. Of meer specialistisch: een Penicillium. Dat is een zakjeszwam; het geslacht van zakschimmels.  De naam Penseel danken zij aan de vorm van hun sporen. Onder de microscoop lijken die namelijk op een penseelkwastje. 
 Het zijn voedselbedervers die bijvoorbeeld sinaasappels groen doen kleuren en appels bruin laten wegrotten, maar die ook gebruikt worden bij de productie van camembert, brie, roquefort en vele andere kaassoorten. Ook vormen ze antibacteriële stoffen (denk o.a. aan Fleming’s ontdekking van penicilline). 

Voor mij was dat iets totaal onbekends, dus ik heb me er wat in verdiept en op internet gezocht. Afgaande van wat ik erover las, denk ik dat die  suggestie die ik kreeg juist was. De schimmel die ik vond, groeit  zoals ik zei, op dierlijke uitwerpselen. Ik weet niet van welk dier. Afgaande op de haren die je op de foto's ziet, zou het van een roofdier afkomstig moeten zijn.  

De Nederlandse naam die ik uiteindelijk vond, was VOSSENKEUTELPENSEELSCHIMMEL (Penicillium vulpinum). Ik heb begrepen dat deze soort niet perse op vossenkeutels wordt gevonden, maar ook op bijvoorbeeld honden-, herten- en konijnenkeutels. 
Soms “zweten” zwammen . Vooral houtzwammen en spijkerzwammen hebben er last van, maar ook bij deze schimmelsoort zie je dat. Het verschijnsel wordt guttatie genoemd en ontstaat als de zwam in de groei grote hoeveelheden vocht opzuigt en het overschot aan water kwijt moet. Het resultaat zijn dan druppels vocht aan de rand van de groeiende zwam. Dat zagen we ook bij een eerder geplaatste post over de Toefige labyrintzwam. Ook die perst zijn “tranen” massaal naar buiten. Ik vertelde, dat hij daar groeide op de wortels van een levende eik. Het is bekend dat eikenhout een rode kleurstof bevat. Die kan de zwam niet gebruiken, dus wordt die “uitgezweet”.
Het is echter voor mij niet helemaal duidelijk of de heldere druppels die je hier ziet zulke guttatie- of dauwdruppels zijn. Aangezien het niet had geregend of mistig was, ga ik uit van het eerste. Het schijnt overigens gemakkelijk te zijn om dat na te gaan. De smaak van guttatiedruppels is namelijk vaak prikkelend en een beetje zuur en bitter; een beetje onaangenaam. Regen- en dauwdruppels hebben geen smaak. Maar wie wil dat uitproberen? Houd er rekening mee dat de guttatiedruppels van lagere schimmels antibiotica kunnen bevatten (en dus giftig zijn). 
De suggestie die ik kreeg klopt dus naar mijn mening, hoewel voor 100% zekerheid nog microscopisch onderzoek nodig is. Penseelschimmels behoren tot de lagere soorten schimmel (myxomyceten zijn dat overigens ook) en worden daarom niet betrokken in het verspreidingsonderzoek naar paddenstoelen, maar de soort wordt wel o.a. op de site van de NMV in januari 2017 vermeld in "Paddenstoel van de maand" Voor mij reden om deze interessante vondst daarom ook als een paddenstoel te beschouwen.
Ook vond ik deze Penicillium vulpinum op Waarneming.nl, Daar staat hij vermeld als "penicillium spec." 

dinsdag 30 april 2024

Allemaal beestjes #27

 EVEN VOORAF: We zijn hard bezig om onze natuur te verzieken. Je zult inmiddels hebben begrepen dat het ook niet goed gaat met onze insecten.  Zo stond er in talloze dagbladen de afgelopen weken wel een artikel over de achteruitgang en het belang van zweefvliegen. Dit n.a.v. een onlangs gepubliceerd onderzoek door  EIS Kenniscentrum Insecten. Zo las ik o.a. in Dagblad de Limburger van woensdag 24 april het volgende in het artikel Zweefvlieg sterft sneller uit dan de wilde bij: "Het aantal zweefvliegen sterft sneller uit dan we dachten. Dat blijkt uit nieuw Nederlands onderzoek. Dankzij landbouwgif, klimaatverandering, hoge stikstofdepositie en vervuiling doet de soort het nog slechter dan de bij. En dat terwijl zweefvliegen hard nodig zijn om ons te voorzien van eten." 

Zweefvliegen zijn na bijen de belangrijkste bestuivers in ons land. Er zijn op dit moment nog zo'n 280 soorten in Nederland, maar aantallen gaan hard achteruit. Bijna de helft staat inmiddels op de Rode Lijst. 

variabel elfje
Het VARIABEL ELFJE (Meliscaeva auricollis) is een van de eerste zweefvliegen die vroeg in het jaar verschijnen. Mogelijk zijn dat vrouwtjes die als volwassen zweefvlieg de winter hebben doorgebracht. De soort overwintert namelijk als volwassen vrouwtje en als larve. Deze algemene soort is niet zo kieskeurig in het bloembezoek en dat komt goed uit in het vroege voorjaar, als er nog niet zo veel keus is. Je vindt ze dan ook opvallend vaak op klimop. 

Het is een slank onopvallend zweefvliegje met een lengte van 8 tot 11 mm. De Nederlandse naam slaat op het variabele achterlijfspatroon, die in het voorjaar meestal donker met kleine gele vlekjes is. Later in het jaar zijn de vlekken groter en zijn ze vaak versmolten tot bandjes. Het schildje is geel en is bezet met zwarte haartjes. De soort vliegt van begin maart tot ver in het najaar (november), waarschijnlijk in meerdere generaties. Deze zweefvlieg komt voor in diverse biotopen zoals open loof- en naaldbossen, stadsparken, tuinen, bosjes en heidevelden. De eitjes worden afgezet op verschillende bomen, struiken en kruidachtige planten. De larven leven van bladluizen.
grote langlijf
De GROTE LANGLIJF (Sphaerophoria scripta) is ook een vlieg uit de familie zweefvliegen (Syrphidae). Ondanks zijn naam is dit vliegje uit de familie van de zweefvliegen maar 10 mm groot. In Nederland komt deze algemeen voor. De vliegtijd is met name van mei tot september. Hoewel ze ook van de nectar van bloemen snoepen, voedt deze zweefvliegsoort zich vooral met luizen die ze op grasachtige planten vinden. Het is een zweefvlieg met een lang, slank achterlijf dat zwart met gele banden of vlekkenparen is. In rust steekt het achterlijf een stuk onder de vleugels uit. De soort is vooral in de kruidvegetatie en op bloemen te vinden. De larven leven als rovers op bladluizen op allerlei kruiden. Ze komt regelmatig in tuinen voor. 

Het mannetje (met ogen die aan elkaar raken) heeft aan elke zijde van de bovenkant van het borststuk een contrasterende gele band. Op de zijkanten van het borststuk heeft hij gele vlekken. Het lange rechte buikstuk is langer dan de vleugels wanneer die over de rug gevouwen liggen. Zijn achterlijf is wat langer dan zijn vleugels en steekt daar dus aan de achterkant heel duidelijk uit. Het borststuk is dof koper gekleurd met duidelijk gele zijkanten. Bij het mannetje is het zwart op de laatste 2 segmenten vaak vervaagd tot bruin.
slakrupsvlinder
Deze opvallende verschijning, die ik afgelopen zomer tegen de avond zag op mijn balkon, is een SLAKRUPSVLINDER (Apoda Limacodes). Ik vind ‘m prachtig om te zien en ook de foto is wonderwel goed geslaagd. Hoewel ik die niet eerder zag, is het (zo blijkt) een algemeen voorkomende nachtvlinder in Nederland uit de familie Limacodidae (de slakrupsen). De vliegtijd van de vlinder is van mei tot half augustus in één generatie. Deze familie, die wereldwijd ruim 1670 soorten omvat, komt vooral voor in de tropen, maar in Nederland komen ook twee soorten voor. Volwassen slakrupsvlinders zijn kleine, maar stevig gebouwde vlinders, die wel wat lijken op uiltjes en spinners. De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 20 en 30 millimeter. De mannetjes zijn bruin met een donkerbruine V-tekening op de tamelijk afgeronde voorvleugel. De vrouwtjes zijn groter, meer gelig en bij hen is de V-tekening eerder okerkleurig. Bijzonder en opvallend is dat beide geslachten in rust hun kontje omhoog krullen. De roltong is onvolledig ontwikkeld en de vlinders kunnen daarom geen voedsel opnemen. Ze leven dan ook maar kort en hun enige opdracht is: zorgen voor nageslacht..... 

Ik kan me voorstellen dat je denkt: “wat een vreemde naam voor een vlinder !!!”, maar die dankt ze dus aan de rups. Die kun je in augustus/ september aantreffen op eiken en beuken. Die is tot 15 mm lang, ovaal, groen met twee gele lengtestrepen met rode accenten en regelmatig verdeelde langwerpige gele vlekken.                                                                                    Omdat ze door het ontbreken van zichtbare pootjes wel wat weg hebben van een slak en zich op dezelfde manier als een slak verplaatsen, hebben ze die naam gekregen. Ook kleven ze zich op blaadjes vast op de manier zoals ook slakken doen.
slakkenaaskever
De SLAKKENAASKEVER (Phosphuga atrata) is een kever uit de familie aaskevers (Silphidae). Het is de enige in Nederland voorkomende soort van het geslacht Phosphuga. De soort is zeer algemeen, maar de insecten hebben een verborgen manier van leven. Je vindt ze vooral op vochtige plaatsen, bijvoorbeeld in spleten tussen boomschors, onder bladeren  en in mos. Ze overwinteren meestal massaal onder boomschors. 

De nacht-actieve kever eet voornamelijk huisjesslakken. Vandaar dus die naam. Hij bijt eerst de slak zodat die zich terugtrekt in haar huisje. Daarna spuit hij een soort verteringssap in het huisje. Daarmee doodt hij de slak en maakt er een verteerbare brij van, zodat hij die kan oplikken. Dit wetende denk ik dat veel tuinbewerkers hem maar wat graag in de tuin zouden willen hebben. 
De kever is ongeveer twaalf millimeter lang, met een zwartblauw glanzend schild. Jongere exemplaren zijn bruin, tot lichtbruin. De dekschilden hebben opstaande ribben in de lengterichting, met daartussen een patroon van puntjes. Ze kunnen zich zeer plat maken en houden zich schuil. De rand van de dekschilden is lichtjes naar boven gebogen. Het hoofd is langwerpig en steekt duidelijk af van de rest van het lichaam. De voelsprieten zijn half zo lang als het lichaam, draadvormig en aan het einde iets verdikt. 
bleke langsprietmot
Ik liet vorig jaar al eens een foto zien van de Geelbandlangsprietmot. Dit is een soortgenoot: de BLEKE LANGSPRIETMOT (Nematopogon swammerdamella). Het is een nachtvlindertje dat één generatie kent en dat in het voorjaar vliegt, Vooral in april/ mei. Het is in Nederland en in België een vrij algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien. Vooral op de zandgronden en duinen. De Latijnse naam dankt ze aan de Nederlandse natuuronderzoeker Jan Swammerdam (1637-1680). 

 Langsprietmotten zijn goed herkenbaar omdat de voelsprieten of antennae zo lang zijn. Vooral bij de mannetjes. Zoals je ziet zijn die aanzienlijk langer dan de rest van het dier. De voelsprieten van vrouwtjes zijn korter en dikker dan die van de mannetjes. De lange sprieten zijn wit en bleek. Dat geldt ook voor de vleugels. De spanwijdte van de vleugels bedraagt tussen de 18 en 21 millimeter. Het vlindertje heeft een opvallend geel kopje. Ik vond het moeilijk om het te fotograferen. Vandaar ook dat de foto niet superscherp is. 
bosbeekjuffer (vrl.)
De BOSBEEKJUFFER (Calopteryx virgo) is nog maar op weinig plaatsen in Nederland te zien – alleen lokaal in Noord-Brabant, Limburg (o.a. het Weerterbosch) en de Achterhoek. Je zult ze daar alleen aantreffen bij vrij meanderende (bos)beekjes waar het water helder is, de stroming laag, het zuurstofgehalte hoog en de waterkwaliteit optimaal. Verder houdt ze ook nog eens van koele temperaturen en voldoende schaduw en mogen er niet te veel waterplanten groeien. Ook aan de oevers van die waterlopen stelt ze hoge eisen: die moeten begroeid zijn met geschikte kruiden, struiken en bomen. Dat alles maakt dat deze veeleisende juffer moeite heeft zich hier staande te houden en de soort is dan ook zeldzaam en staat op de Rode Lijst vermeld als bedreigd. Wanneer je dit mooie juffertje ziet, weet je dus dat je een waardevol stukje natuur gevonden hebt. 

Hier zie je een vrouwtje. Vrouwtjes hebben een groen tot bruin metaalglanzend lichaam en de vleugels zijn goudbruin getint. Zij heeft een verdikt wit gekleurd vlekje in de vleugels (pterostigma), die op de foto niet goed te zien zijn.   Bij het mannetje ontbreken die.
bosbeekjuffer (mnl.)
 De bosbeekjuffer vliegt van begin mei tot in september, met de hoogste dichtheden in juni en juli.
In Engeland noemt men dit pareltje “beautiful demoiselle” – wonderschone waterjuffer. En dat is volkomen terecht. Mannetjes hebben een blauw metaalglanzend lichaam. De vleugels zijn vrijwel geheel zwart en hebben een prachtige blauwe glans.  Alleen de uiterste top en uiterste basis van de vleugels zijn ietsjes lichter getint. Ze bezetten uitkijkplaatsen in de oevervegetatie, op plaatsen waar zon door het bladerdak valt. Hier kunnen ze zich opwarmen en hun territorium verdedigen.  Andere mannetjes worden verjaagd, soms pas na een minutenlang schijngevecht in de lucht. 
boterbloempje
Ook dit vlindertje is een bijzondere vondst. Het is het BOTERBLOEMPJE (Pseudopanthera macularia). Het is naar de boterbloem genoemd vanwege de overeenkomende kleur geel. De wetenschappelijke naam Pseudopanthera: pseudos is vals en panthera is een panter, naar de zwarte vlekken op de gele ondergrond, en macularia: macula is vlek en slaat uiteraard op de vele vlekken op de vleugels. De vlinder verschijnt vanaf eind april en is tot begin juli te zien. Er is één generatie per jaar. De vleugels zijn geel met deels in banden geordende, bruine tot violetachtige vlekken. De spanwijdte van de vleugels is 23 tot 28 mm. De rupsen zijn er van begin juli tot half september. 
Het is een spannertje (Geometridae), dat vrij zeldzaam is en alleen voorkomt in Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Daar kun je het met wat geluk aantreffen langs zonnige bosranden en droge gebieden. Op de Rode Lijst staat het vermeld als: niet bedreigd. Het is dagactieve nachtvlinder die dus ook overdag bij zonnig weer vliegt. Spanners worden ook wel landmeters genoemd vanwege de kenmerkende voortbeweging van de rupsen, waarbij de rups een afstand lijkt af te passen: eerst wordt het achterlichaam namelijk tot aan de borst opgetrokken, daarna wordt het voorlichaam vooruit geschoven, zodat de rups zich weer over de volle lengte uitspant. Aan dat uitspannen dankt de familie haar Nederlandstalige naam. Waardplanten van dit Boterbloempje zijn meerdere lipbloemigen, waaronder de witte dovenetel die momenteel volop in bloei staat.

maandag 15 april 2024

Heijkersbroek april 2024

Sinds september 2021 was ik niet meer in het Heijkersbroek in Ell geweest, maar de planning was dat ik er met een groepje IVN-ers weer eens naar toe zou gaan. Kort daarvoor kregen we bericht dat het niet door ging, omdat het er te nat was. Bij het woordje "broek" denk je uiteraard aan een nat gebied, maar er zijn natuurlijk grenzen. Zeker als je er met een groep naar toe gaat. In september is weer een wandeling gepland en dan zal het er ongetwijfeld anders uit zien.
Slechte en niet begaanbare wandelpaadjes in het  Heijkersbroek  in april 2024
Hoewel het een regenachtige dag was, wilde ik met eigen ogen wel eens aanschouwen hoe nat het er was en ja toen ik er aankwam zag ik dat het terecht was dat de wandeling niet doorging, want het was er inderdaad klets- en kletsnat. De meeste wandelpaadjes waren gewoon niet of amper beloopbaar.

Goed begaanbare paadjes in september 2020, maar geen broekbos (meer)
 
droogstaande poelen, droogstaande sloten  en ruige vegetatie in september 2020
Hoe anders was dat in 2020. Een mooi en groen wandelgebied met goed begaanbare paadjes, maar geen weerspiegeling van hoe het ooit geweest moet zijn en eigenlijk nog zou moeten zijn. Het was er overal kurk- en kurkdroog. Niet iets wat je in een "broek" zou verwachten. Ik zag percelen populieren met bodembedekkende woekeraars, poelen en diepe (hoofd)sloten die droog stonden en waren dichtgegroeid met riet, brandnetels en bramen, zodat andere kwetsbare en gebiedseigen soorten geen kans krijgen.
Door de verruiging is hier is niet te zien dat dit ooit het "Witbosven" was.  
Inderdaad hoog tijd dus dat er ingegrepen werd. Kort voordat de werkzaamheden begonnen heb ik nog even snel een bezoekje gebracht aan het gebied en in de post: "Heijkersbroek 2020" heb ik daar uitgebreid over geschreven. Men is in oktober van dat jaar  begonnen met werkzaamheden om daar verandering in te brengen en er een "klimaatbuffer" aan te leggen. Doel van een klimaatbuffer is het bufferen van water als reserve voor droogteperiodes en het vasthouden van water bij een regenpiek om elders wateroverlast te voorkomen. Met de aanleg ervan wil men tevens de kwaliteit van het natuurgebied sterk verbeteren.

 
het compleet opgeschoond en vernat Witbosven met vlonderpad in februari 2021.
In februari 2021 ben ik (ook nu weer na een periode van overvloedige regenval) weer terug gegaan om te kijken hoe het gebied er na de werkzaamheden bij lag. Ik trof er een compleet ander gebied aan. dat ook toen vanwege de overvloedige regenval  moeilijk toegankelijk was. Opvallende veranderingen waren o.a. percelen waar populieren, wilgenopslag en ruige vegetatie waren verwijderd, sloten die gedempt of afgedamd waren, aangelegde dammetjes,  een aangelegd retentiebekken om water vast te houden en een compleet ander uitziend Witbosven, waar de voedselrijke bovenlaag was verwijderd en een ongeveer 100 lang vlonderpad was aangelegd. 
In de post  "Heijkersbroek 2021" kun je alles nog eens goed nalezen en bekijken.
En nu in deze post van april 2024  een fotoreportage van het huidige Heijkersbroek
Op bovenstaande foto  zie je het vlonderpad dat ongeveer 100 meter door het drassige Witbosven loopt, zodat bezoekers het gebied beter kunnen beleven. Zoals een ven betaamt, zal het (hoewel er fluctuatie zal optreden) er nat blijven omdat het verdiept is en er dammetjes omheen zijn gelegd, die het gebiedseigen water vasthouden en het (voedselrijke) gebiedsvreemd water tegenhouden. In de groene cirkels heb ik de tekst met de wijzigingen geplaatst zoals die ook op het Infobord staan vermeld.
Ik heb besloten om over mijn laatste bezoek verder niets te  vertellen. De foto's die je hieronder ziet, spreken voor zich. 
Het aangelegde retentiebekken  is omgeven door dammetjes om het water vast te houden en niet in het gebied te laten stromen.
het prachtig aangelegde vlonderpad is een verrijking voor het gebied
Panorama van de visvijver. Zoals je ziet regende het lichtjes tijdens mijn bezoek.
De laatste 2 foto's zijn van de nabijgelegen Weerenbroekpoel of "Waerbrookskoel"  Een mooi gebiedje met drie poelen en bijzondere flora. Ik heb dat nog niet bezocht. Dat is iets voor een volgende keer.

dinsdag 12 december 2023

Allemaal beestjes #26

In deze donkere dagen voor Kerst en Nieuwjaar heb ik nog even de gelegenheid om nog wat "beestjes" te laten zien, die ik dit jaar gespot heb. Zoals het er naar uit ziet, zal dit tevens de laatste post van dit jaar zijn.

korrelschallebijter
Deze BLAUWZWARTE SCHALLEBIJTER of KORRELSCHALLEBIJTER (Carabus problematicus) met een voorkeur voor zanderige streken, is een mooie grote zwarte loopkever met een paars-violette glans op het borstschild en op de randen langs zijn dekschilden. Hij heeft iets opvallender richels en “korrels” op zijn dekschilden (elytra) dan de sterk op hem lijkende Violette schallebijter en Blauwe loopkever. Hij onderscheidt zich ook van deze kevers doordat de achterpunten van zijn borststuk (protonum) bóven het vlak van het protonum uitsteken. Bij de paarse loopkever en de violette schallebijter liggen deze punten beide ónder het vlak van het protonum. Deze kever is brachypteer. Dat wil zeggen dat hij rudimentaire vleugels onder zijn dekschilden heeft, m.a.w. er niet mee kan vliegen. 
Het is een snellopend roofdier dat 3,5 cm groot kan worden en alleen ’s nachts op insecten, slakken, wormen en larven jaagt. In een nacht kan hij wel 75 meter lopend afleggen. Voor zo’n kever natuurlijk een heel grote afstand. Overdag schuilt hij onder stenen, houtstronken en tussen bladafval. Ik vond deze kever in oktober, toen ik een stukje schors van een dode boom weghaalde. 
Ze hebben robuuste onderkaken waarmee ze hun prooien in stukjes knippen en zelfs ons pijnlijke beten kunnen bezorgen. Dus je bent gewaarschuwd. De forse zwarte larven zijn net zo snel en vraatzuchtig als de kevers en kunnen ook net zo vervaarlijk bijten. 
Ze behoren tot het kevergeslacht Carabus, of zoals we ze in het Nederlands noemen, de schallenbijters, een verzamelnaam voor kevers die men ook wel “echte” loopkevers noemt. Ze danken deze naam aan escarbot, het Franse woord voor mestkever. De Latijnse geslachtsnaam Carabus is ook van mestkever afgeleid. Dit woord verbasterde tot scalbote en werd later als schallebijter gebruikt voor deze loopkever. Zowel de larven als adulten overwinteren. De kever is vanaf maart/april actief. 
 reuzenhoutwesp
De REUZENHOUTWESP (Urocerus gigas) kan 4 tot 6 centimeter lang worden en heeft een kenmerkende kleur; het lijf is zwart, maar het onderste deel van de poten en het achterlijf zijn lichtgeel. Bij mannetjes is het achterlijf meer rood gekleurd. Ook de voelsprieten zijn geel, en de ogen lijken eveneens geel van kleur, maar de ogen zelf zijn klein en zwart, de gele vlekken dienen om de wesp nog meer op te laten vallen. De vleugels zijn groot en donker van kleur en worden in rust achter de rug gevouwen. 

De volwassen wesp is van juni tot augustus te zien, het is een druk bewegende wesp die luid zoemend en onregelmatig vliegt. In Nederland en België is de soort plaatselijk algemeen, echter alleen in naaldbossen. Het grotere vrouwtje op de foto lijkt een grote angel te hebben, maar dit is haar legboor. Ze kan er niet mee steken. Die legboor kan meer dan een centimeter diep in het hout worden gestoken. Dat is het hout van omgevallen sparrenbomen in naaldbossen. Hierin worden dan de eitjes afgezet. 
schorsmarpissa (mnl.)
 De SCHORSMARPISSA (Marpissa muscosa) is een in Nederland algemene spin, behorend tot de springspinnen die geregeld binnen kunnen worden aangetroffen. De soort is veelal gebonden aan hout; ze is vooral te vinden op boomstammen (bij voorkeur dennen en oude fruitbomen) maar in stedelijk gebied ook op hekken, tuinhuisjes of schuttingen, meestal op zonnige of half beschaduwde plekken, mits er een gaatje in de buurt is waar ze bij onraad snel kan wegkruipen. Ik vond deze op de balustrade van mijn balkon. Ze heeft, zoals alle marpissa, een duidelijk afgeplat langwerpig achterlijf, ook het kopborststuk is duidelijk langer dan breed. De basiskleur varieert van grijsbruin tot donkerbruin. 
 De lengte varieert van enkele millimeters tot iets meer dan een centimeter. Het mannetje wordt 6 tot 8 mm groot, terwijl het vrouwtje de 8 tot 13 mm haalt. De beide geslachten verschillen uiterlijk soms sterk van elkaar; mannetjes hebben vaak opvallend gekleurde en behaarde voorpoten, palpen (ook wel taster genoemd) en beharing rondom de ogen, die o.a. dienen als herkenning bij de balts. 
Wat je hier ziet is dus een mannetje. 

Zoals alle springspinnen heeft de schorsmarpissa een buitengewoon goed ontwikkeld gezichtsvermogen. Ze jagen dan ook op het zicht, meestal bij warm en zonnig weer, waarbij ze de prooi besluipen en dan onverhoeds bespringen zoals een kat. Ze kan, als ze in de knel komt te zitten, mensen bijten, maar de gifstoffen zijn niet dodelijk voor mensen. 
zilverstreep
 De ZILVERSTREEP (Deltote bankiana) is een dagactieve vlinder uit de familie van de de uilen (Noctuidae). Hij komt zeer algemeen verspreid over het hele land voor. De vliegtijd is van begin mei tot begin augustus in één generatie, maar soms is er ook een tweede generatie tot eind september. De soort overwintert als pop in een cocon die laag in het gras verborgen is. Deze kleine uil heeft een karakteristiek uiterlijk door de twee zilverkleurige parallel lopende diagonale banen op de olijfbruine, soms iets roodachtig getinte voorvleugel. Aan deze helderwitte schuine lijnen op de voorvleugel dankt de zilverstreep zijn naam. 
zuidelijke stofuil
 Ook deze ZUIDELIJKE STOFUIL (Hoplodrina ambigua) is een vlinder uit de familie Noctuidae, de uilen. Nederland ligt aan de Noordkant van het verspreidingsgebied. In Noord-Nederland is deze vlinder dan ook minder gewoon dan in Zeeland, Limburg en Brabant. Deze nachtvlinder is nachtactief. De voorvleugellengte bedraagt tussen de 13 en 15 millimeter. Hij overwintert als rups. 

De vlinder kent in tegenstelling tot de Zilverstreep twee generaties, die vliegen van begin mei tot halverwege oktober. De aantallen van de tweede generatie zijn groter dan van de eerste. Stofuilen zijn weinig opvallende vlinders; ze hebben een vale zandkleur. De voorvleugel heeft een lichte tot donkere bruinachtig grijze kleur met een lichtgrijze bestuiving of is zilverachtig grijs van kleur.  De vleugelschubben laten makkelijk los. Na het vastpakken van de vlinder blijft dan ook een stofvlekje op de vingers achter. Waar je vooral op moet letten zijn de vlekken. Beide zijn duidelijk zichtbaar mits de soort gesleten is. De onderste vlek is beduidend groter dan de vlek erboven. 
zuidelijke schildwants (een exoot)
 De 8,5-10,5 mm grote ZUIDELIJKE SCHILDWANTS (Peribalus strictus) )is een vrij egaal gekleurde, sterk bestippelde bruine wants, met opvallend oranje tot rood gekleurde antennen, waarvan segment vier en vijf grotendeels donker zijn met een smalle lichtgekleurde basis. De zijranden van het halsschild hebben een smalle witte zoom. Het is hier bijna niet te zien, maar de driehoek achter het halsschild die met de punt naar het achterlijf wijst (het schildje of scutellum) is wit aan het uiteinde. In het voorjaar en zomer zijn ze lichter van kleur dan in de herfst. 

  Deze soort is niet inheems, maar wordt regelmatig ingevoerd in fruit en andere plantaardige producten uit Zuid-Europa. Vandaar de toevoeging "zuidelijke". Je vindt deze exoot wijd verspreid op de zandgronden, maar zeldzaam ten noorden van Overijssel. Je vindt ze op kruiden en loofbomen in diverse biotopen, waaronder tuinen en parken. De soort overwintert als adult en kan gedurende een groot deel van het jaar als volwassen dier worden aangetroffen. Er is een piek van april tot juni (de overwinterde dieren) en in augustus en september (de nieuwe generatie). 
taxusspikkelspanner
 De TAXUSSPIKKELSPANNER (Peribatodes rhomboidaria) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners. Kenmerkend voor alle spanners is dat deze soort in rust de vleugels heeft gespreid. 
De spanwijdte van deze vlinder bedraagt tussen de 30 en 38 millimeter. Alleen het mannetje heeft geveerde antennen die spits toelopen. We noemen dit een spikkelspanner vanwege het gespikkelde uiterlijk. De naam taxusspikkelspanner verwijst naar de waardplant van de rupsen, ook al zijn die op diverse andere bomen en struiken te vinden. Waarschijnlijk heeft de oorspronkelijke naamgever ze vooral waargenomen op taxus en is die naam blijven hangen. 

 Per jaar wordt meestal één generatie voortgebracht die vliegt van mei tot en met september. Soms komt ook een tweede generatie voor. Het is een nachtvlinder die nachtactief is.  De vlinder kan overdag gevonden worden op boomstammen, schuttingen en muren, waar hij goed gecamoufleerd is. Hij is niet zo gemakkelijk te determineren, want hij lijkt op een aantal andere spikkelspanners. De grondkleur varieert van lichtbruin tot donkergrijs maar er komen ook donkere en geheel grijzige exemplaren voor, die meestal bijna ongetekend zijn en erg moeilijk te herkennen. 
gamma-uil
 Bij het vallen van de avond zag ik in de zomer meerdere vlinders vliegensvlug rond een vlinderstruik vliegen. Ik herkende de soort in eerste instantie niet en heb meerdere foto’s genomen. Veel daarvan zijn mislukt, omdat ze zo snel waren en niet lang stil bleven zitten en als het vlindertje even bleef zitten, trilde het constant met zijn vleugels. Op een van die foto’s (de foto die je hier dus ziet) zag ik echter een duidelijke en opvallende zilverkleurige Y-vormige vlek in het midden van de voorvleugel. 

De Y is de Griekse gamma. Zo was meteen duidelijk waar ik mee te maken had: de GAMMA-UIL (Autographa gamma). Achteraf gezien had ik het ook kunnen weten, omdat dat constante trillen ook een typisch kenmerk voor deze soort is. Ze gaan snel met hun vleugels trillen om warmer te worden en zo sneller te kunnen vliegen.  De Gamma-uil is een nachtvlinder die zowel dag- als nachtactief is. De voorvleugels hebben een variabele tekening, van verschillende bruintinten tot grijs. Dat maakte het herkennen er ook niet gemakkelijker op. 
Een gamma-uil heeft veel nectar nodig. Je vindt hem in de tuin dan ook vaak bij vlinderstruik, marjolein, verbena en lavendel. In natuurgebieden is hij tuk op de nectar van struikheide, koninginnenkruid, kruiskruiden en een hoop lip- en vlinderbloemigen, waaronder klaver. 

Het is een soort die zeer algemeen en verspreid in ons land voor komt. Het is een trekvlinder uit het Middellandse Zeegebied en Noord-Afrika. Hij arriveert hier in het voorjaar, vooral vanaf juni. Ze leggen hier hun eitjes en sterven ook hier. De eitjes komen  uit in de hoog- en nazomer en de vlinders vliegen in het najaar weer zuidwaarts. Gamma-uilen kunnen bij ons vanwege de temperatuur namelijk niet overwinteren. Elk jaar organiseren ze dus een complete volksverhuizing. In het winterhalfjaar planten ze zich vervolgens weer voort in het warme Zuiden, omdat het daar in de zomer veel te heet is. Per individu is het echter enkele rit: gamma-uilen leven slechts enkele weken. 

** Leuk weetje: de rups van het Gamma-uiltje is een echte "exoteneter". Onderzoekers hebben (bij  toeval) ontdekt dat die heel graag de invasieve watercrassula en schijngenadekruid eet. Dat zijn invasieve waterplanten die  een doorn in het oog van natuurbeheerders zijn,  omdat ze onze inheemse planten dreigen te verdringen.  Over de watercrassula (een waterplant uit Australië die hier ooit is ingevoerd als aquariumplant) is, heb ik in een post over de "flora in de Kwegt in 2022" het een en ander verteld.
getekende gamma-uil
 Er is overigens nóg een Gamma-uil: de GETEKENDE GAMMA-UIL (Macdunnoughia confusa) . Net als de verwante soorten houdt deze uil in rust de vleugels dakvormig omhoog en ook bij dit uiltje zie je de typische Y-vormige vlek. Het verschil met de “gewone” gamma-uil is de opvallende kuif op de bovenkant van het borststuk en verder naar achteren is nog een kleiner kuifje zichtbaar. De zilverkleurige vlek (de Y) op de voorvleugel is verbonden met een dunne rechte witte lijn die deel uitmaakt van de binnenste dwarslijn en zo een kenmerkende witte tekening vormt die doorloopt tot aan de binnenrand van de vleugel. Het middenveld heeft aan de binnenzijde van deze vlek een warme bronskleurige of oranjebruine kleur. De rest van de voorvleugel is tamelijk gelijkmatig grijsachtig bruin of grijs, soms met een paarsachtige tint. 
sint-jansvlinder
 In oktober 2020 schreef ik in Allemaal beestjes #17 iets over het Melkdrupje. Bedoeld is hiermee de Phegeavlinder. Laat er nu ook een Rooddrupje zijn: de SINT - JANSVLINDER (Zygaena filipendulae).
De Sint-Jansvlinder is een mooie dagactieve nachtvlinder uit de familie bloeddrupjes.(Zygaenidae). 
De vlinder heeft een zwart lijf, kop, poten, en antennes. De voorvleugels zijn leigrijs met een sterke groene metaalglans, met opvallend drie groepen van twee rode vlekken op elke vleugel, die hem de naam Rooddrupje oplevert.. De vlinder lijkt verder oppervlakkig op de Sint-jakobsvlinder (Tyria jacobaeae). Er is enige gelijkenis, vanwege de basiskleur zwart met rode vlekken, maar de Sint-Jacobsvlinder wordt gerekend tot de familie van de spinneruilen, onderfamilie beervlinders (Arctiinae).
 De Sint-Jansvlinder komt voor in geheel Europa, het gebied rond de Zwarte Zee, alsmede de Kaukasus. In Nederland en België komt de soort wijdverbreid voor. Het is een soort die je kunt vinden in bloemrijk grasland en de rupsen zijn afhankelijk van rolklaver. Het is een echte zomervlinder, met een piek in juli en begin augustus. Dan worden de eitjes afgezet en de rups overwintert door zich te verpoppen in een cocon, dat tegen een grasstengel of een andere plant is aangebracht. De rupsen zijn groen/geel met zwart van kleur en dus heel anders dan de geelzwarte zebrarupsen van de Sint-Jacobsvlinder.

Blogarchief